door Boppo Grimsma
Inleiding
De schrijver
van het Beowulf-epos
verweeft in zijn verhaal enkele bekende heldensagen. Daarmee plaatst hij de
hoofdpersoon Beowulf in een roemrijk internationaal
gezelschap, en vergroot daarmee de status van Beowulf. Een van die heldensagen
gaat over de Friese koning Finn. De gebeurtenissen spelen zich in en om
een koningshal af, die de Finnsburg heet. Het epos wordt vaak aangeduid
als de Finnsburg.
De drie hoofdrolspelers zijn de Friese koning Finn, zijn Deense
zwager
Hnęf en diens Jutse opvolger Hengest.
Het verhaal
Koning Finn,
de zoon van Folcwald, woont met zijn Deense vrouw Hildeburg op
de Finnsburg. De Deense koning Hnęf, de zoon van Hoc en
de broer van Hildeburg, is te gast bij Finn. Hnęf heeft zestig krijgers
meegenomen.
Op een nacht overvallen de Friezen, onder leiding van Garulf, koning
Hnęf in zijn gastverblijf. Er volgt een vreselijk gevecht, dat vijf dagen
duurt. Koning Hnęf wordt gedood, evenals de zoon van Finn. Koning Hnęf wordt
opgevolgd door Hengest.
Geen van beide partijen weet een militaire doorbraak te forceren; er is dus
sprake van een patstelling. Hengest biedt de Friezen een bestand aan, waarbij
afgesproken wordt dat de Denen evenveel rechten krijgen als de mannen van Finn.
Hengest en zijn mannen geniet een winter lang het gastrecht van Finn. De dood
van hun leider blijft de Denen aan het geweten knagen, en in het voorjaar
nemen ze wraak. Koning Finn wordt gedood, zijn bezittingen worden geroofd en
Hildeburg wordt teruggebracht naar haar volk.
Ontstaan van tekst en
manuscript
Er is geen
historische bron die verwijst naar het gevecht om de Finnsburg. Vandaar dat
wetenschappers soms twijfelen aan de historische waarde van de Finnsburg-sage.
Als we ervan uitgaan dat het verhaal wel een historische
Het Finnverhaal is bewaard
gebleven in twee Oudengelse bronnen, te weten: het Finnsburg-fragment
en de Finn-episode in de Beowulf.
Het Finnsburg-fragment (7e eeuw)
Het Finnsburg-fragment is een gedeelte van een heldenlied. In de 17e
eeuw vond de Engelsman George Hickes een bladzijde uit het Finn-manuscript
in de bibliotheek van het Lambeth paleis. Helaas is het origineel verloren
gegaan, en bestaat er alleen nog een kopie dat door Hickes in 1705 uitgegeven
werd.[2]
(onderaan de pagina
staat het fragment dat uit 48 regels bestaat)
Het verhaal in het Finnsburg-fragment is moeilijk te begrijpen. Het begint met
de onverwachte nachtelijke aanval van de Friezen op de hal van Hnęf . De
strijd duurt vijf dagen. Dan houdt het fragment op. Algemeen wordt aangenomen
dat de voorvallen in het fragment vóóraf gaan aan de episode uit de Beowulf.[3]
Er staan geen christelijke elementen in het verhaal, mede daardoor wordt het
manuscript gedateerd op de zevende eeuw.[4]
Finnsburg-episode (8e
eeuw)
Als tweede is er de Finnsburg-episode. De schrijver van de Beowulfsage heeft
het Finnsburgverhaal in het Beowulfverhaal verweven. Deze Finnsburg-episode,
regel 1063 t/m 1160, behandelt het belangrijkste deel van het Finn-epos. De
schrijver van de Beowulf ging ervan uit dat zijn lezers bekend waren met het
Finn-epos, en wilde ze niet vermoeien met de minder interessante stukken van
het verhaal.[5]
Op het moment dat Beowulf in de koningshal nageniet van zijn overwinning op
het monster Grendel, begint een scop (bard) een oud heldenlied voor te
dragen: het Finn-epos. (onderaan
de pagina staat de vertaling van de Finnsburg-episode)
Heidense themas en
elementen
De Duitse onderzoeker Hans Kuhn ziet in de koning Finn Folcwalda een
oorspronkelijk mythisch karakter uit de Noordse mythologie, die in latere
christelijke Scandinavische volksoverleveringen verandert in een
reuzenbouwmeester. Dus, achter de
heldensage zit een mythe verscholen. Hoe onderbouwt hij deze
stelling?
[6]
In een verloren mythe zou
er sprake geweest zijn van een relatie tussen de reuzenbouwmeester Finn en de
god Freyr. Finn vraagt als beloning voor het bouwen van een burcht een vrouw.
Hij krijgt deze niet, waarop hij haar rooft.
De brokstukken waaruit bovenstaande mythe geconstrueerd worden zijn:
· De vrouw van koning Finn, Hildeburg wordt na de dood van Finn terug gebracht naar haar volk
. Dat kan duiden op bruidroof door Finn.
·
In de
Deense, Noorse en Zweedse volkssagen is Finn een reuzenbouwmeester aan
wie de bouw van een groot aantal kerken toegedicht wordt. In de Noordse mythen
wordt de Asgardburcht wordt door een reuzenbouwmeester gebouwd die daarvoor
Freyja als vrouw eist.
·
Het
Oudengelse folcwalda komt overeen met het Noordse folkvaldi. Nu
staat in de Skķrnismal (de Oudere Edda) dat een bijnaam van Freyr folkvaldi
goša is. (folk=volk; valdi=heersen; goša=goden)
·
In de
Beowulf (1145) wordt vermeld dat
de eotenas=reuzen het zwaard waar Finn mee gedood werd goed kenden. In
de Noordse mythologie kennen we een episode waarin het zwaard van Freyr in de
handen van de reuzen terecht komt.
· De naam Finn komt ook nog in de Edda voor
, echter niet als reus maar als dwerg. Dwergen en reuzen zijn zeer aan elkaar verwant. De Edda vertelt dat Dwergen uit bloed en beenderen van reuzen geschapen zijn. [7]Het Finnsburg fragment
Het Finnsburg
fragment, en een vrije
vertaling door Kevin Crossley-Holland. (Een geslaagde vertaling die goed
leesbaar is; hardop lezen is een genot)
...nas byrnaš?" Hnęf hleožrode ša, heažogeong cyning: "Ne šis ne dagaš eastan, ne her draca ne fleogeš, ne her šisse healle hornas ne byrnaš. 5 Ac her forž beraš;fugelas singaš, gylleš gręghama, gušwudu hlynneš, scyld scefte oncwyš. Nu scyneš žes mona wašol under wolcnum. Nu arisaš weadęda še šisne folces niš fremman willaš. 10 Ac onwacnigeaš nu, wigend mine, habbaš eowre linda, hicgeaž on ellen, winnaš on orde, wesaš onmode!" ša aras męnig goldhladen šegn, gyrde hine his swurde. ša to dura eodon drihtlice cempan, 15 Sigeferš and Eaha, hyra sword getugon, and ęt ožrum durum Ordlaf and Gužlaf, and Hengest sylf hwearf him on laste. ša gyt Garulf Gušere styrde šęt he swa freolic feorh forman siže 20 to šęre healle durum hyrsta ne bęre, nu hyt niža heard anyman wolde, ac he fręgn ofer eal undearninga, deormod hęlež, hwa ša duru heolde. "Sigeferž is min nama," cwež he, "ic eom Secgena leod, 25 wreccea wide cuš; fęla ic weana gebad, heardra hilda. še is gyt her witod swęžer šu sylf to me secean wylle." ša węs on healle węlslihta gehlyn; sceolde cellod bord cenum on handa, 30 banhelm berstan (buruhšelu dynede), oš ęt šęre guše Garulf gecrang, ealra ęrest eoršbuendra, Gušlafes sunu, ymbe hyne godra fęla, hwearflicra hręw. Hręfen wandrode, 35 sweart and sealobrun. Swurdleoma stod, swylce eal Finnsburuh fyrenu węre. Ne gefręgn ic nęfre wuržlicor ęt wera hilde sixtig sigebeorna sel gebęran, ne nefre swetne medo sel forgyldan 40 šonne Hnęfe guldan his hęgstealdas. Hig fuhton fif dagas, swa hyra nan ne feol drihtgesiša, ac hig ša duru heoldon. ša gewat him wund hęleš on węg gangan, sęde žęt his byrne abrocen węre, 45 heresceorp unhror, and eac węs his helm šyrel. ša hine sona fręgn folces hyrde, hu ša wigend hyra wunda genęson, ošše hwęžer šęra hyssa . . .
|
..... the gables are not burning. Then the king, a novice in battle, said: This is not dawn from the east, no dragon flies here, the gables of the hall are not burning, but men are making an attack. Birds of battle screech, the grey wolf howls, spears rattle, shield answers shaft. The wandering moon gleams under the clouds; evil deeds will now be done, bringing grief to this people. But rouse yourself now, my warriors! Grasp your shields, steel yourselves, fight at the front and be brave! Then many a thegn, laden in gold, buckled his sword-belt. Then the stout warriors, Sigeferth and Eaha, went to one door and unsheathed their swords; Ordlaf and Guthlaf went to guard the other, and Hengest himself followed in their footsteps. When he saw this, Guthere said to Garulf that he would be unwise to go to the hall doors in the first rush, risking his precious life, for fearless Sigeferth was set upon his death. But that daring man drowned the other voices and demanded openly who held the door. I am Sigeferth, a prince of the Secgan and a well-known warrior; Ive braved many trials, tough combats. Even now it is decreed for you what you can expect of me here. Then the din of battle broke out in the hall; the hollow shield called for mens hands, helmets burst; the hall floor boomed. Then Garulf, son of Guthlaf, gave his life in the fight, first of all the warriors living in that land, and many heroes fell around him, the corpses of brave men. The raven wheeled, dusky, dark brown. The gleaming swords so shone it seemed as if all Finnesburh were in flames. I have never heard of sixty warriors who bore themselves more bravely in the fight and never did retainers better repay glowing mead than those men repaid Hnęf. They fought for five days and not one of the followers fell, but they held the doors firmly. Then Guthere withdrew, a wounded man; he said that his armour was almost useless, his corselet broken, his helmet burst open. The guardian of those people asked him at once how well the warriors had survived their wounds or which of the young men .... |
De
Finnsburg-episode
Een prozavertaling
door Jan Jonk[8]
Zang en muziek klonken samen
weer op in het bijzijn van Healfdenes oorlogsleider. Een akkoord werd ontlokt
aan het vreugdehout, een lied werd voorgedragen, toen Hrothgars scop voor
verstrooiing ging zorgen in de hal. Langs de medebank vertelde hij het verhaal
van de zonen van Finn, hoe een ramp hen overviel en hoe Hnaef van het geslacht
der Scyldings, de held der Half-Denen, viel in een dodelijk gevecht tegen de
Friezen.
'Hildeburh hoefde de trouw
der Eotens waarlijk niet te prijzen. Zonder dat zij er schuld aan had, werden
haal dierbaren haar ontnomen tijdens het schildenspel, haar broer en haar
zoon; gewond door de speer vielen zij ten prooi aan het lot. Welk een verdriet
moest die vrouw lijden! Toen de morgen aanbrak en zij daar, waar zij tevoren
de grootste vreugde op aarde had gekend, in het open veld moest zien, hoe haar
verwanten een gewelddadige dood waren gestorven, betreurde Hocs dochter niet
zonder reden wat het fatum had voorgeschreven.
'Op een paar na had de oorlog
al Finns mannen weggerukt, zodat hij de gevechtskracht van Hengest, de
officier van de koning, op geen enkele wijze kon weerstaan in de zaal waar zij
hun besprekingen voerden, of het armzalige overschot met een aanval kon
ontzetten. Maar Hengest en zijn lieden boden hem een regeling aan met de
voorwaarden, dat zij een andere plaats, een hal en een verhoogde troonzetel
zouden ontruimen, zodat zij evenveel macht zouden hebben als de zonen der
Eotens, en dat hij, de zoon van Folcwalda, bij het uitdelen der goederen de
Denen elke feestdag gelijke eer zou bewijzen, de hij de groep van Hengest
evenveel ringen en rijke schatten, kostbaar goud, geven zou als waarmee hij de
stam der Friezen in de bierhal zou verblijden.
'Aan beide kanten werd toen
een verdrag van hechte vriendschap goedgekeurd. Onder ede verklaarde Finn aan
Hengest, oprecht en eerlijk, dat hij de arme overlevenden volgens inzicht van
zijn raadgevers eervol zou behandelen dat niemand daar de onderneming in woord
of daad zou schenden, noch dat men er zich laatdunkend over mocht uitlaten,
hoewel zij, zelf zonder leider, de moordenaar van hun vrijgevige heer gevolgd
waren, omdat hun dat opgelegd werd; en dat, als een van de Friezen op
uitdagende wijze zou herinneren aan de gehate moordpartij, de kling van het
zwaard dat recht zou zetten. 'De brandstapel werd bereid en prachtig goud uit
de schat erheen gebracht. De beste oorlogs-Scylding, de held in de strijd, lag
klaar op het hout. In die brandstapel kon ledereen gemakkelijk de met bloed
bevlekte maliėnkolder zien, het zwijnsbeeld geheel van goud, de everbeer hard
als ijzer, en menige edelman, die aan zijn verwon dingen bezweken was.
Hoevelen waren er niet in dat bloedbad gevallen.
'Haar eigen zoon liet
Hildeburh toen in de vlammen leggen van Hnaefs brandstapel - zij liet zijn
lichaam naast dat van zijn oom plaatsen, ten prooi aan het vuur. De vrouw
jammerde, uitte zich in klaagliederen. De oorlogsheld steeg omhoog. 'Het
machtige verbrandingsvuur zocht zijn weg naar de wolken, loeide op voor de
grafheuvel. Hoofden smolten weg, wonden gaapten open en er sprong bloed uit
het lichaam waar de vijand het had verwond. Het vuur, die gulzige geest, had
allen verzwolgen van beide volken, die de strijd had weggenomen. Hun glorie
was voorbij. 'Beroofd van hun vrienden gingen de strijders toen naar hun
woonplaatsen, zochten zij Friesland weer op, hun woonsteden en hun veste. In
al zijn ongeluk bleef Hengest echter die ijzige winter lang bij Finn. Hij
dacht aan zijn land, al kon hij geen schip, voorzien van een met een ring
versierde steven, over de zee leiden - een storm blies over de wateren, de
oceaan vocht tegen de wind, de winter had de baren met ijzige band gesloten,
tot er weer een nieuw jaar naar de hofsteden der mensen kwam, zoals het ook nu
nog gebeurt, altijd de juiste volgorde afwachtend, schitterend, helder weer.
'Toen was de winter voorbij.
Hoe schoon was de schoot der aarde. Heel graag wilde de banneling, de gast,
daarvandaan weg. Maar Hengest wilde liever wraak dan wegvaren; hij overdacht,
of hij geen vijandelijk treffen tot stand kon brengen, omdat hij dan met zijn
zwaard de zonen der Eotens zou belonen. Vandaar dat hij de spreker van de
groep geen strijd weigerde, toen deze hem het beste der wapens, het
strijdzwaard van Hunlafing, in handen legde; de scherpe snede daarvan was de
Eotens goed bekend.
'De onverschrokken Finn viel
later, nog wel bij hem thuis, een gruwelijke dood door het zwaard ten deel,
toen Guthlaf en Oslaf na hun reis over zee zich beklaagden over de grimmige
aanval en hem de schuld gaven van de ellende die hen had overvallen; hun
rusteloze geest konden zij niet langer beheersen.
'Toen werd de hal rood van de
levens der tegenstanders, en werd ook Finn gedood, de koning getroffen,
omringd door zijn lijfwacht, en de koningin meegevoerd. De boogschutters der
Scyldings brachten alle bezittingen van de landkoning naar hun schip, al wat
zij in Finns huis konden vinden aan halskettingen en kostbare stenen. Over het
zeepad brachten zij de nobele vrouw naar de Denen, leidden zij haar naar haar
volk.'
Zo luidde het lied, het
verhaal van de speelman.
[1] Garmonsway, G.N., The Anglo-Saxon Chronicle, 1953
[2] Alexander, M., Beowulf, a VerseTranslation, 1973
[3] North, J.R.J., Kening Finn en it Ferdrach fan Finnsboarch, in Us Wurk, jaargang 38, uitgave 1-2, 1989
[4] Russchen, A., Finnsburg-a Chritical Approach, in Miscellanea Frisica, 1984
[5] Krol, J., e.a., Beowulf, In proaza-oersetting śt it Aldingelsk, 1984
[6] Kuhn, H., Finn Folcwalding, in Studia Frisica, 1969
[7] Kuhn, H., Finn Folcwalding, in Studia Frisica, 1969
[8] Jonk, J., Beowulf, een Prozavertaling, 1977
bron: http://www.heidendom.nl